Tineke Ruijgh
Tineke Ruijgh, hoogheemraadschap van Delfland:
`Het waterschap is mijn muze’
Dr. ir. Tineke Ruijgh is docent integraal waterbeheer aan de TU Delft en, namens Natuurterreinen, algemeen bestuurslid van het hoogheemraadschap van Delfland. Tien jaar lang was ze hoogheemraad. Wat heeft ze bereikt en hoe bevalt de ` stap terug’?
DOOR WILLEM PEKELDER
De liefde voor de natuur kreeg ze van huis uit mee. Aandacht voor wat er op het land groeit, voor de vogels die erboven vliegen, het belang van natuurbehoud. “Het milieu was erg in bij ons thuis, maar mijn ouders waren geen activisten. Het maakte op mij dan ook grote indruk toen mijn vader in mijn jeugd zijn handtekening zette voor het behoud van de Ooijpolder”, vertelt Tineke Ruijgh (51).
Ze besloot biologie te gaan studeren, en wel in Wageningen, waar juist een nieuwe biologieopleiding van start was gegaan met als toepassingssfeer de landbouw. “Ik maak graag praktische keuzes en werd in die eigenschap ook gestimuleerd in Wageningen. Ik herinner me een professor die zei: je studeert hier nu wel, maar wat ga je ermee doen? Ik koos voor de rol van de bioloog in de haringvisserij. Aandacht voor visserij en visteelt was toen iets nieuws in Wageningen. Het boeide mij omdat visteelt toekomst heeft en vanwege de uitdaging om natuur en economie hand in hand te laten gaan.”
Ze studeerde af in natuurbehoud, visteelt en waterkwaliteit, richtingen die een goed referentiekader zijn voor haar werk bij het hoogheemraadschap van Delfland, vindt Ruijgh. Aan de andere kant heeft het hoogheemraadschap, in haar ogen, profijt van haar docentschap integraal waterbeheer, ontwerpen en beleidsanalyse aan de TU Delft. “Toen ik voor het eerst meedeed aan de waterschapsverkiezingen, dat was in 1999, zocht de kiezer uitdrukkelijk een vrouwelijke bestuurder die affiniteit had met techniek en bestuur. Ik paste als docent aan de faculteit techniek, bestuur en management perfect in dat plaatje. Ik denk dat ik daardoor zoveel stemmen kreeg: vijfentwintigduizend, tien procent van ‘alle stemmen in dit gebied.”
U werd na de verkiezingen direct dagelijks bestuurder van het Hoogheemraadschap, met in uw portefeuille onder meer waterkwaliteit en natuur. Wat was uw eerste indruk?
“Ik was aanvankelijk helemaal niet van plan om db’er te worden, maar omdat ik zoveel stemmen had, besloot ik om me toch kandidaat te stellen. Ik voelde me heel erg welkom, maar werd ook meteen in het diepe gegooid. Ik trad najaar 1999 aan, toen Delft werd geplaagd door wateroverlast. Ik kon direct volop aan de slag.”
U bent bijna tien jaar dagelijks bestuurder gebleven. Wat heeft u kunnen bereiken?
“Het hoogheemraadschap was een enigszins naar binnen gekeerde organisatie waar de samenwerking met andere overheden nog in de kinderschoenen stond. Ik heb eraan kunnen meewerken dat we meer naar buiten zijn getreden. Verder was het hoogheemraadschap erg gericht op beheer en onderhoud. Ook daar hebben we een draai aan kunnen geven: de aanpassing van watersystemen aan de eisen van de nieuwe tijd kreeg hogere prioriteit.”
Welke projecten zijn u bijgebleven?
“Uit de eerste periode het ABC-programma, waarmee we ervoor hebben gezorgd dat het beheergebied een goede Afvoer en BergingsCapaciteit heeft gekregen. De tweede bestuursperiode stond vooral in het teken van de Kaderrichtlijn Water. We hebben een bestuursakkoord gesloten met all veertien gemeenten in het beheergebied en daarbij achttien jaar vooruit gekeken, waarbij de focus op de eerste zes jaar was gericht.”
Kijkt u tevreden terug?
“Grotendeels wel. Het ABC-project is voor vijfenzeventig procent uitgevoerd en de samenwerking met allerlei overheden is op gang gekomen. Die samenwerking wordt nu op een andere manier ingevuld, waar ik zo mijn vraagtekens bij heb. Zo is, voor zover ik weet, de klankbordgroep Kaderrichtlijn Water nooit meer bijeen geweest. Kennelijk hangt samenwerking met andere partijen erg van de bestuurder af die er op dat moment zit. Verder denk ik dat we te weinig de slag hebben gemaakt van een organisatie die alleen maar investeert naar eentje die ook zicht heeft op de financiële mogelijkheden. Er moet nu enorm worden bezuinigd waardoor veel plannen vooruit worden geschoven. We zijn te optimistisch geweest over de financiën. Waren we beter voorbereid dan hadden we een ander waterbeheerplan gemaakt.”
Wat heeft het voor u persoonlijk betekend om db’ er te zijn?
“Ik heb het besturen in de vingers gekregen. En ik heb leren samenwerken en vertrouwen. Ik heb tien jaar in de VS gewoond en gewerkt – ben er onder meer gepromoveerd – en daar gaat het veel meer om zelfstandig werken. Door mijn werk voor het hoogheemraadschap heb ik in dit gebied kunnen wortelen en me met allerlei mensen kunnen verbinden. Het waterschap is mijn muze geworden.”
Kunt u een voorbeeld noemen van hoe uw TU-achtergrond u van pas kwam als db’er?
“Je weegt verschillende technische oplossingen tegen elkaar af. Bij het bestrijden van wateroverlast kun je bijvoorbeeld de nadruk leggen op het vergroten van de pompcapaciteit, maar ook op ruimte voor water. Wij hebben voor het laatste gekozen en dat lag soms gevoelig bij de colleges van B&W. Je hebt dan een strijd te voeren, die afwisselend openlijk en achter de schermen plaatsvindt. Uiteindelijk hebben we alle colleges mee kunnen krijgen. Niet alleen doordat gemeentebestuurders natuurlijk heel goed weten dat hun burgers droge voeten moeten houden, maar ook door win-win-situaties te scheppen, bijvoorbeeld ruimte voor water combineren met natuurontwikkeling in glastuinbouwgebieden. Als je erin slaagt op een emotioneel gevoelig vlak als wateroverlast de handen ineen te slaan, kun je ook bouwen aan samenwerking op andere terreinen, bijvoorbeeld waterkwaliteit. In mijn docentschap gaat het onder meer om integraal waterbeheer: actoren hebben uiteenlopende belangen maar ook de capaciteit om problemen op te lossen. Daar moet je gebruik van maken. Wat ik aan de TU onderwijs, breng ik in het waterschapsbestuur in praktijk. ”
De coalitie van Delfland bestaat uit CDA, PvdA, VVD, Water Natuurlijk en Ongebouwd en Bedrijven. Waarom zit u er niet in?
“De coalitie steunt op genoeg zetels, mijn deelname is niet nodig. Bovendien omarmt de coalitie het waterbeheersplan, waaraan ik als db’ er hard heb getrokken, dus ook daarvoor was mijn steun niet noodzakelijk. Ik moet eerlijk zeggen dat ik er ook wel aan toe was om na bijna tien jaar db terug te treden. Met het db-werk ben je, al is het officieel een parttime baan, voortdurend bezig. Elke zondagavond met een stapel dossiers op tafel. Ik vond dat het db wel verder kon zonder mij. Mijn taak zat er op.”
En nu oppositie voeren?
“Zo zie ik het niet. Ik ben niet zo van de politisering. Ik beschouw mezelf als medebestuurder, al stem ik geregeld, op zware gronden, tegen. Het grootste verschil is dat je in het db mogelijkheden kunt scheppen voor het ab om te besturen. Vanuit het ab is het omgekeerd veel moeilijker om het db aan te sturen. Ik richt me vooral op het borgen van de continuïteit, dat het niet alleen over geld gaat, maar ook over de vraag wat je ermee doet en welke afwegingen je maakt. Als je besluit minder geld uit te trekken voor de waterhuishouding, wat betekent dat dan voor overlastsituaties? Ik zoek soms nog een beetje naar mijn rol als ab’er. Het leuke is wel dat we in de verenigde vergadering, ondanks alle verschillen, toch goed kunnen samenwerken.”
U zit in het ab namens de eenmansfractie Natuurterreinen, een geborgde zetel. Wat zijn uw doelen?
“Mijn speerpunt is de Kaderrichtlijn Water. Die is van groot belang voor de natuur en natuurbeheerders. De chemische en ecologische waterkwaliteit is nu nog onder de maat. Daar is nog veel te winnen voor natuurterreinbeheerders. Voor de rest zijn er niet zo heel veel grote natuurissues in ons beheergebied omdat de hoeveelheid natuur nu eenmaal gering is. Bovendien staat de verenigde vergadering positief tegenover Natuurmonumenten, Staatsbosbeheer en andere natuurorganisaties.”
Ontmoet u als milieufractie ook tegenstand?
“Niet heel duidelijk. Zoals gezegd is hier weinig natuur. En wat er is daar is men zuinig op, al is de animo om extra geld uit te trekken voor natuur niet erg groot. Waar de meningen wel over verschillen, is de verhouding zoet water en brak water. Er is veel discussie over de vraag of het Haringvliet op een kier moet of niet. Maar dat is meer een kwestie tussen waterschappen onderling en waterschappen en andere overheden.”
In het ab zit ook de Partij voor de Dieren. Wat is de link met waterbeheer?
“Ze hebben aan de waterschapsverkiezingen meegedaan, vooral omdat ze zich wilden inzetten voor de muskusrat. De partij vond dat ze in Provinciale Staten te weinig voor dat dier kon betekenen. Hun inbreng is heel origineel en contrasterend. Ik heb er grote bewondering voor.”
Vanuit de politiek klinkt de roep om de ab’s te verkleinen. Wat vindt u daarvan?
“Ik ben het er niet mee eens. Eerst bestond ons ab uit 42 leden, toen 36 en nu nog maar 30. De enige overweging voor verdere inkrimping is een financiële. Met een nog kleiner bestuur – het kabinet wil terug naar 22 zetels – wordt het onmogelijk om recht te doen aan de gebiedsspecifieke belangen van waterschappen. Hoe minder de variëteit aan belangen mag worden vertegenwoordigd, hoe kleiner de representativiteit van een waterschapsbestuur.”
Tijdschrift het Waterschap, nr. 2, 2011