Vrouwenkiesrecht

Vrouwenkiesrecht Door Diederik Aten, waterschaphistoricus HHNK

Vrouwenkiesrecht

Door Diederik Aten, waterschaphistoricus HHNK

Omdat mij geen literatuur bekend is waarin de kwestie van het vrouwenstemrecht in de waterschapswereld wordt behandeld ben ik zelf maar op kort onderzoek uitgegaan. Grof generaliserend was het zo dat iedere grondbezitter of ingeland naar evenredigheid van dat bezit omslag (de waterschapsbelasting) moest betalen waaruit de kosten van het onderhoud van de molens, dijken, sluizen en andere waterschapswerken werd gefinancierd. Maar daar stond zeggenschap tegenover, een en ander volgens de aloude trits belang-betaling-zeggenschap. In kleinere waterschappen kozen de ingelanden direct een dagelijks bestuur. Bovendien beslisten zij mee als er belangrijke zaken aan de orde waren. In grote waterschappen met vele ingelanden ging dat natuurlijk niet. Daar kozen de ingelanden uit hun midden een algemeen bestuur in de vorm van een college van hoofdingelanden.

 

 

In de grondwet van 1848 heeft Thorbecke de suprematie van de provincies over de waterschappen vastgelegd. Die konden oude waterschappen opheffen, hun inrichting wijzigen en nieuwe oprichten.

Als waterschapshistoricus van Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier ben ik niet goed op de hoogte van de gang van zaken na afkondiging van deze grondwet in andere provincies dan Noord-Holland. Het navolgende heeft dus op Noord-Holland betrekking.

In 1854 stelden Provinciale Staten een Algemeen Reglement van Bestuur voor de Waterschappen In Noord-Holland vast. Hierin werd een heel pakket regelgeving vastgelegd over het bestuur, de financiën, de verkiezingen etc.

Daarna kreeg ieder waterschap een Bijzonder Reglement van Bestuur, waarbij meteen het Algemeen Reglement geldig werd verklaard. De Bijzondere Reglementen waren maatwerk, een klein poldertje kon immers met een veel eenvoudiger bestuur toe dan een groot hoogheemraadschap. Bovendien moest er rekening met allerlei historische gegroeide eigenaardigheden worden gehouden. Het duurde ettelijke decennia voordat ieder van de ettelijke honderden waterschappen een dergelijk Bijzonder Reglement had ontvangen.

In genoemd Algemeen Reglement bepaalde Hoofdstuk 1 (samenstelling bestuur en vereisten voor het lidmaatschap), art. 6, dat ieder lid van het bestuur een in het Bijzonder Reglement nader bepaald aantal hectares land in het waterschap moest bezitten waarbij het zo was dat het landbezit van een gehuwde vrouw werd toegekend aan haar echtgenoot en van een weduwe aan haar zoons of schoonzoons. Van passief vrouwenkiesrecht was dus geen sprake. Met het actief kiesrecht lag het echter anders. Hoofdstuk II (van het stemrecht en de lijsten der stemgerechtigden), art. 15, bepaalde dat een ieder stemgerechtigd was die in de registers van het waterschap als eigenaar of erfpachter van een in het Bijzonder Reglement nader te bepalen minimum aantal hectaren land stemgerechtigd was. Art. 16 bepaalde vervolgens: ᅭHet stemregt van den minderjarige wordt uitgeoefend door zijnen vader of voogd. Dat van den onder curatele gestelde door zijnen curator. Dat der gehuwde vrouw, die zich het beheer harer eigenen goederen niet heeft voorbehouden, door haren man.

Weduwen, gehuwde vrouwen, die zich het beheer harer eigenen goederen hebben voorgehouden, ongehuwde vrouwen, gezamenlijke mede-eigenaars van onverdeelde eigendommen, vennootschappen, maatschappijen en besturen van godshuizen of zedelijke ligchamen stemmen door schriftelijke gevolmachtigden.ᅮ (zie Provinciaal blad van Noord-Holland, jaargang 1854, nr. 80 ).

Weduwen, niet in gemeenschap van goederen getrouwde vrouwen en ongehuwde vrouwen hadden dus wel actief stemrecht. Alleen mochten zij dat niet in eigen persoon uitoefenen, er moest van een gevolmachtigde, die daarvan schriftelijk bewijs kon overleggen, gebruik gemaakt worden. Hierbij werd overigens zonder twijfel aangeknoopt bij een al veel langer bestaande gang van zaken.

Dan de praktijk. Een aardig voorbeeldje is de Polder Helder en Huisduinen, waarvan ik het archiefje nog niet zo lang geleden heb geユnventariseerd. Tot het begin van de 20e eeuw werd hier gewerkt met een reglement vastgesteld bij KB in 1843. Dit bepaalde een dagelijks bestuur (DB) van vier heemraden, waarvan één president. Dit DB werd gekozen door een college van hoofdingelanden, dat ook besliste over belangrijke kwesties als bijv. het al dan niet bouwen van een molen. Hoofdingeland (art. 10 van genoemd reglement) waren om te beginnen alle ᅭmanspersonenᅮ met minimaal twee hectare, 30 are land in bezit. ᅭVrouwen welke dit radicaal bezitten kunnen zich door een meerderjarig manspersoon, naar hunnen keuze, in de vergaderingen doen vertegenwoordigen en alzoo stem uitbrengenᅮ, stelt art. 10 verder (zie Regionaal Archief Alkmaar, archief Polder Helder en Huisduinen inv.nr. 16).

In de notulen van de vergaderingen van hoofdingelanden zien we dan ook steeds diverse van die gevolmachtigden in de presentielijsten staan, o.a.namens de douairiマre H.J. baron Van Brienen. In 1905 ontving de polder een nieuw Bijzonder Reglement van Bestuur van de provincie (Provinciaal blad 1905 nr. 22), gebaseerd op het Algemeen Reglement van 1854. Dit stelde een DB van vijf leden over de polder, gekozen door een college van hoofdingelanden uit hun midden. Het totale bestuur telde 12 personen. Een bestuurslid moest minimaal twee hectare land in de polder bezitten. De hoofdingelanden – ambtstermijn 7 jaar – werden op hun beurt gekozen door de ingelanden met minimaal één hectare grond. Op deze manier werd bij de eerste de beste verkiezing van hoofdingelanden op 29 december 1905 één vrouw, de weduwe C. Roodt, met 8 stemmen tot hoofdingeland gekozen (zie inv.nr. 20 van genoemd archiefje). Bij de eerste vergadering van de hoofdingelanden op 16 maart 1906 wordt bij haar genoteerd “afwezig zonder kennisgeving”, overigens samen met drie heren (zie inv.nr. 10). Ook later komt de wed. Roodt nooit opdagen en laat zich ook niet door een gevolmachtigde vertegenwoordigen. Op 30 augustus 1917 werd een tweede vrouw tot hoofdingeland gekozen, de weduwe A. Bonselaar (inv.nr. 10). Zij bedankt echter op 11 juni 1918 voor deze benoeming (inv.nr. 19).

Hoewel het met stemrecht niet veel te maken heeft, wil ik u tot slot graag nog even wijzen op het bijzondere geval van Maria Angelica Daey, dochter van de Alkmaarse burgemeester Hendrik Daey. Zij huwde in 1729 met Jan Anthony van Vladeracken, o.a. secretaris-penningmeester van de Egmondermeerpolder ten zuidwesten van Alkmaar. Haar man was geestesziek en werd uiteindelijk op last van Maria Angelica opgesloten in het Alkmaarse tuchthuis. Zij nam voortaan het ambt van secretaris-penningmeester waar. Na de dood van Jan Anthony verzocht zij voorjaar 1746 of haar nog jonge zoon Hendrik zijn vader mocht opvolgen en dat het, tot zoonlief een capabele leeftijd had bereikt, “mvr. de wed. gepermitteerd mag zijn de affaires, specterende tot het penningmrs. comptoir te dirigeren, en aen waer te nemen gelijk sulcx door haer wel ed. gebooren nu al eenige jaren (en soo verhoopt wert ten genoegen van de Hrn. Hooft ingelanden) met alle accuraatheijt en promptitude is volbragt” (Regionaal Archief Alkmaar, archief Egmondermeerpolder inv.nr. 3, fol. 19v.).

Wat betreft het secretarisambt liet zij in de vergaderingen de pen voeren door procureur Nics. Langedijk. Die ging ook mee als het bestuur de polderschouw dreef. Dit alles wilde zij zo houden. Hoofdingelanden, dijkgraaf en heemraden konden zich hierin vinden. Zij gingen op 26 april 1746 met de complete door Maria Angelica voorgestelde regeling akkoord en stelden zoon Hendrik tot secretaris-penningmeester aan.

Diederik Aten

waterschapshistoricus Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier